Dubbele woordwaarde
Willemijn zit in haar tuin en denkt terug aan een weekend in maart 1983, nu ruim dertig jaar geleden. Haar moeder was toen net zo oud als zij nu, eenenvijftig. Al weer ruim dertig jaar geleden. Ze was toen tweedejaarsstudente psychologie, net negentien geworden.
Nu, twee dagen na haar moeders dood maakt ze in een blocnote wat aantekeningen voor haar toespraak bij de crematie. Ze ziet zichzelf weer terug met die blauwe rugzak en zo’n vale spijkerbroek en het jack dat er vooral stoer uit moest zien, vol buttons tegen de neutronenbom en tegen kernenergie. ‘No nukes’. Haar moeder droeg toen meestal een degelijk mantelpak, zoals Angela Merkel nu. Het verschil was dat haar mantelpakken grijs of beige waren, niet opvielen door kleur, alsof ze schutkleuren nodig had.
Ze liep die vrijdagavond naar de bushalte vlakbij de Utrechtse Ina Boudier Bakkerlaan, onder studenten kortweg ‘de Iebeebee’ genoemd. Zij woonde er in een van de 1300 studentenkamers die bij haar de associatie opriepen met legbatterijen voor kippen, met het verschil dat hier het aankomend academisch talent werd opgehokt. Al die jonge mensen woonden er op een kluitje, op korte fietsafstand van de Utrechtse binnenstad met zijn mooie grachten en ook van het complex de Uithof, dat zich steeds verder uitbreidde in de ruimte tussen de Bilt, Bunnik en Utrecht. Daar werden de meeste colleges gegeven.
Elk weekend en in de vakanties vond vanuit die studentenflats de grote uittocht naar de thuishaven en de warmte van het ouderlijk huis plaats. De achterblijvers zorgden met luidruchtige zaterdagavondfeesten voor een voortdurende onrust op het wooncomplex.
Willemijn nam zoals vaker de trein vanaf Utrecht naar het nieuwe station Capelle Schollevaar waar haar moeder Anja haar bij het station opwachtte. Ze stapte in de blauwe Citroën en ze reden naar het huis op de Merellaan, die vanaf de Rivierweg langs de Elimkerk meanderde tot aan de Slotlaan. Hun huis stond ongeveer halverwege aan de linkerkant.
‘Leuk dat je er weer bent, je hebt toch al wel gegeten?’ ‘Ja mam, maar ik lust best nog wel een warm saucijzenbroodje of zo. Ik had nog een werkgroep die tot half vijf duurde en moest ook nog even naar mijn kamer om mijn spullen te pakken. Ik heb daar snel twee boterhammen gegeten. Het is nu half acht zie ik, maar jij hebt al gegeten natuurlijk.’
‘Ja, maar voor jou en Mark heb ik altijd een ijzeren voorraad in huis. Je komt niet van honger om bij je moeder.’
Willemijn vond het prettig om twee of drie keer per maand in haar ouderlijk huis te zijn. Daar had je een bad en niet een douche die je met vijf meiden moest delen; in het voorjaar en de zomer had je er de tuin waar ze vanaf haar achtste tot haar achttiende zo vaak op de bank had gezeten om lekker weg te duiken in een boek. Ze was een echte boekenverslindster. In Utrecht had ze daar meestal toch wat minder rust voor; de studentenflat was nogal gehorig en bovendien moest ze veel studieboeken lezen. Ze had eerst het idee dat ze door de psychologiestudie meer van mensen zou begrijpen, maar een goede roman vond ze eigenlijk minstens zo leerzaam. Ze had Madame de Bovary al gelezen en ook ‘Misdaad en straf’ van Dostojewski en pas nog ‘de Aanslag’, het nieuwste boek van Harry Mulisch.
Die studieboeken waren daarbij vergeleken zo taai, zo technisch. Maar met alleen het lezen van romans kun je niet de kost verdienen, dat begreep Willemijn ook wel. Ooit zou ze aan de slag moeten, al had ze toen nog geen flauw idee van wat ze wilde en kon. Uiteindelijk had die studie toch wel nut gehad voor haar baan als studieadviseur in Leiden.
In Capelle kon ze weer rommelen op haar oude meisjeskamer op twee hoog, die er nog net zo uit zag als vroeger, met de kast met de boeken die ze als kind las en het affiche van een toneelstuk van Sartre, ‘de eerbiedwaardige lichtekooi’. De knuffelbeesten op de kast vond ze als negentienjarige inmiddels wel kinderachtig. Ma was er eigenlijk meer aan gehecht dan zijzelf.
Mam had het in die tijd niet makkelijk. Zij stond er alleen voor. Willemijns vader was plotseling overleden toen zij zeventien was, door een verkeersongeluk; bij een fietstocht was hij door een vrachtwagen geschept. Reanimeren lukte niet meer; ineens was hij weg, die leuke vader die zoveel met haar en Mark had ondernomen. Door zo’n dom ongeluk; hij was letterlijk in de dode hoek van een grote truck terechtgekomen. Mam was er stuk van, maar wist toch weer op te krabbelen.
Na John’s dood ging Anja na zes maanden weer aan de slag als lerares Duits, op de school waar Frank en Willemijn leerlingen waren. Willemijn zat in het examenjaar, Mark in de vijfde.
Ze gaf twintig uur per week les; van het salaris, het weduwepensioen en het bedrijfspensioen van John kon ze zich financieel redelijk redden. De kinderen konden gaan studeren en de auto hoefde ze niet weg te doen. Ze miste na Johns dood wel iets, een arm om zich heen. Het tweepersoonsbed met een lege helft liet haar elke nacht het verlies voelen. Toch handhaafde ze dat bed nog vele jaren.
Willemijn vond dat haar moeder in die tijd haar gevoelens weinig uitte, liever praatte ze over de ‘ maatschappij’ en ‘de politiek’ en dan was ze in Willemijns ogen ook nog eens conservatief, Zij vond zichzelf toen veel kritischer en linkser, maar dat was ook nog wel de mode onder studenten, al waren de jaren zestig allang voorbij. Eigenlijk was ik nog maar een kind, realiseert Willemijn zich nu, al vond ik mezelf nog zo gewichtig.
Wat wist ze toen als jong meisje eigenlijk van haar moeder? Ze wist dat ze naast haar werk nog iets in een bestuur van de natuurvrienden deed en dat ze wel eens met vriendinnen een dagje uitging, bijvoorbeeld om te winkelen in Amsterdam of Maastricht. Ze had niet het idee dat haar moeder aan een nieuwe relatie of aan hertrouwen dacht en begon daar ook nooit over. Papa’s dood was immers nog zo vers. Zijn foto op de buffetkast zag je bij elke maaltijd, alsof hij zo kon aanschuiven.
Die zaterdagochtend van dat weekend in maart 1983 kwam Willemijn de trappen af vanaf haar zolderkamer en ze stormde de huiskamer binnen ‘Hoi mam, heb je zin om te scrabbelen.’ Anja was daar altijd voor in, het hield haar geest scherp.
Terwijl ze aan het scrabbelen waren ging de telefoon. Anja nam op met ´u spreekt met mevrouw Van Dam.’ Willemijn hoorde haar zeggen ´ik heb geen tijd om u te woord te staan.´ Er was iets onnatuurlijks aan haar toon.
Ze vroeg ´wie belde er nou?’ ´Zo maar iemand,´ zei Anja.
´Zo maar, iets van reclame of zo, of je iets wil kopen.’
‘Nou neen, laten we maar doorgaan, ik ben gezegend met een q en een x. Zonder een u raak je die q nooit kwijt.’ Willemijn voelde dat haar moeder snel van onderwerp wilde veranderen en liet het maar zo.
Een paar maanden later zei Mark tegen Willemijn, ´zou ma iets hebben met een nieuwe vriend, van mij mag ze, maar ze is daarover zo gesloten als een oester en dat vind ik niet leuk.’
‘Ja joh, ik had laatst ook al het gevoel dat ze iets verbergt, we moeten het maar respecteren. Wie weet vertelt ze het later wel eens. Als jij of ik iets hebben vertellen wij het ook niet direct.’ ‘Heb jij dan een vriendje’ , riep Mark plagerig. ‘Je moest eens weten van dat wilde Utrechtse nachtleven, maar jij wilde zo graag naar die brave Landbouwuniversiteit of heb je daar van die uit de klei getrokken mooie boerinnetjes? Maar eerlijk gezegd, ik zou het ook fijner vinden als ze geen geheimen voor ons zou hebben.’
Anja bleef zwijgen, niet alleen maanden, maar jarenlang. Mark en Willemijn wisten inmiddels wel dat er ‘iemand’ was, maar hadden geen idee wie. Al die jaren voelden ze dat ma iets voor zichzelf wilde houden. Ze lagen er niet wakker van, maar voelden het toch als een gemis dat er iets was waarover zij niet wilde praten. Toch bleef het contact altijd goed, van een verwijdering was nooit sprake.
In juni 2015 werd Anja ongeneeslijk ziek. Ze werd half juli in het Erasmus medisch centrum opgenomen. Op de 28e vierde ze er haar 84e verjaardag. De specialist zei haar dat ze geen nodeloze pijn hoefde te lijden. ‘Door middel van medicatie kan dat nu veel beter dan vroeger.’ Mark en Willemijn spraken ook samen met de arts. ‘Het is nu een kwestie van dagen, door de uitzaaiingen is de komende dood onvermijdelijk. Uw moeder is zichzelf daar goed van bewust. De komende dagen zult u afscheid van haar moeten nemen.’
Die zondagmiddag zaten Willemijn en Mark aan Anja’s bed. Ze was al sterk vermagerd en door de morfine had ze een opgewonden gloed in haar ogen. Op haar ziekbed vertelde Myra haar verhaal.
´Ik wil jullie nog iets vertellen voor ik doodga, ik heb een verhouding gehad met de rector van jullie middelbare school, Kees Kersten. Hij was getrouwd en jullie kenden zijn kinderen van school. Het begon in het najaar van 1982, al ruim dertig jaar geleden. Willemijn, je had toen net je eerste studiejaar achter de rug en Mark, jij begon na je eindexamen aan je eerste studiejaar in Wageningen.’
‘Ik bracht met hem toen een weekend door in een hotel in Osnabruck, ik geloof dat het ‘Am Marktplatz’ heette. Voor het eerst sinds anderhalf jaar was er een man die me beminde en me tot opwinding bracht. Ik wilde dat niet missen. Ik verlangde ernaar. Toch voelde ik ook schaamte en ongemak. Hij was tenslotte op school officieel mijn baas en zijn vrouw wist van niks of had hoogstens haar vermoedens. Bovendien is het wereldje van een docentencorps maar een klein wereldje. Er wordt gekletst en geroddeld. Verhalen op school planten zich voort, met het tempo waarmee konijnen hun soort in stand houden. We wilden tot elke prijs voorkomen dat er een ‘schandaal’ van zou komen. We moesten dus iets verbergen. Ik ook voor jullie.’
‘Ik vind dat jullie het nu toch moeten weten. Hij is al twee jaar dood, maar zijn vrouw leeft nog, het is nu ook een oud mens van ver boven de tachtig. De verhouding zelf duurde een jaar of acht, maar we hielden ook daarna nog wel wat contact. Het zou kunnen dat zijn weduwe iets vermoedt, maar ik vraag jullie om mijn geheim te respecteren. Ik heb het nu met jullie gedeeld.’
‘Nou mam, we zijn blij dat je het aan ons vertelt, maar wij zwijgen er verder over. ‘
‘Dank je Willemijn, ik herinner me nog die zaterdagochtend toen ik met je scrabbelde, heel lang geleden, ik schutterde aan de telefoon en je keek me aan met een blik van ‘je verbergt iets’. Ik voelde me een beetje schuldig toen, maar ik kon niet anders.’
’ Ach ja mam, ik was negentien en ik miste papa toen nog zo. Je snapt dan nog niet zo goed dat je moeder behoefte aan een liefdesleven heeft.’
‘Ik miste jullie vader ook, maar ik had behoefte aan warmte, voelde me vaak eenzaam.’
Mark en Willemijn houden haar vast en omhelzen haar. ‘Dank je dat je het hebt willen vertellen.’
Nu, een week later, zittend in de tuin, vindt Willemijn de woorden voor wat ze overmorgen gaat zeggen. Ze hebben te maken met wat haar met haar moeder verbindt en ook weer met haar dochter, die nu op de drempel staat van het volwassen worden, net als zijzelf toen, in 1983.
Het gaat om de woorden en hun waarde, over wat er gezegd wordt en wat er soms niet gezegd kan worden. Ze heeft het scrabblebord gepakt en al die houten lettertjes liggen op de tuintafel. Haar ogen vallen op het lichtblauwe ‘dubbele woordwaarde’. Daar was haar moeder zo dol op, ze speelde om het spel, maar zeker ook om de punten. Ze beseft dat ze meer van haar moeder heeft dan ze als negentienjarige zou hebben kunnen erkennen. De waarde van het woord is haar met de paplepel ingegeven.
Bij de crematie spreken broer en zus. Willemijn kijkt de aula in en ze ziet een paar oude buren uit Capelle en de vriendinnen van haar moeder. Ze ademt diep en vertelt hoe ze zich haar herinnert als de moeder waar ze graag bij thuis kwam. Ze scrabbelde veel met haar. Mama lette dan steeds op de woordwaarde.
‘ Daar heb ik veel van geleerd, de waarde van het woord. Voor mij is Anja een naam met een dubbele woordwaarde.’
‘Van papa konden we als kind geen afscheid nemen, van mama nu wel. Als we de balans opmaken, kunnen we blij zijn dat wat zij nog wilde zeggen, heeft kunnen zeggen.’
Willemijn loopt terug naar haar stoel; haar dochter Anne knijpt zachtjes in haar arm. Volgende week wordt ze negentien.
© José van Rosmalen, 2013