Aan de dames en heren politici
Twee keer was ik in de Verenigde Staten, in 1978 en in 2010. De eerste keer was ik een jonge man, de tweede keer al een zestiger. In 1978 had ik zelf al te maken met een beperking, ik liep niet zo makkelijk. Ik wist eigenlijk nog niet precies wat ik had. Er was nooit een goede diagnose gesteld. Ik wist wel dat mijn moeder ook moeilijk liep, maar toch kwam het niet bij me op dat het om een erfelijke aandoening zou kunnen gaan.
In 2010 had mijn beperking al een meer ernstige vorm aangenomen. Ik liep met een kruk en moest me voorzichtig voortbewegen, om te voorkomen dat ik zou vallen. Toen wist ik al weer tientallen jaren wat de diagnose was. In 1986 werd bij mij een erfelijke spierziekte geconstateerd, HMSN, ook wel de ziekte van Marie Charcot Tooth genaamd. Die ziekte tast vooral de kracht en de coördinatie van de onderbenen en de handen aan.
Bij die tweede reis zag ik dat er in de Verenigde Staten in die ruim dertig jaar duidelijk vooruitgang was geboekt als het gaat om voorzieningen voor mensen met beperkingen: aangepaste openbare toiletten en aangepaste toiletten in restaurants, aangepaste parkeerplekken bij winkelcentra, toegankelijke stadsbussen, goed gemarkeerde oversteekvoorzieningen.
Die vooruitgang is in belangrijke mate te danken aan de wetgeving in de Verenigde Staten die voorschrijft dat gebouwen en voorzieningen toegankelijk moeten zijn. De ‘Americans with Disabilities Act’ verbiedt discriminatie bij werk, vervoer, openbare gebouwen, communicatie en door het handelen van de overheid.
Ik probeer me een buitenlandse toerist voor te stellen die ruim dertig jaar geleden Nederland bezocht en hier nu weer rondreist. Zal hij of zij ook zo’n verandering zien?
Ik denk dat er in Nederland ook wel vooruitgang heeft plaatsgevonden, maar toch minder overtuigend. Als je het positief bekijkt zie je dat de musea in Nederland beter toegankelijk zijn geworden, dat veel stoepen zijn voorzien van op- en afritjes, dat er meer bussen met lage instap zijn gekomen. Als je door een meer kritische bril kijkt, dan zie je dat de meeste restaurants in Nederland nog geen aangepast toilet hebben, dat veel winkels nog drempels kennen, dat een balie of toonbank soms zo hoog is dat een klein mens of een gebruiker van een rolstoel er niets aan heeft.
Het verschil tussen de VS en Nederland is dat de wetgeving in Nederland minder vergaand is dan in de VS. Dit jaar heeft Nederland na een lange aanloop het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap geratificeerd. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is vastgelegd dat in Nederland toegankelijkheid de norm moet worden. Dit zou in een Algemene Maatregel van Bestuur worden uitgewerkt. De tekst die nu voorligt staat vol goede bedoelingen, maar is wel erg voorzichtig en terughoudend. Het lijkt erop dat de voorzieningen vooral niet te veel moeten kosten en dat de ondernemers en organisaties er niet te veel last van moeten hebben. Er staat nu dat het realiseren van toegankelijkheid geen ‘onevenredige belasting’ mag vormen. Ontoegankelijkheid vormt echter dagelijks een onevenredige belasting voor mensen met beperkingen. Dat inzicht behoort voorop te staan.
Het meedoen van mensen met beperkingen is geen vrijblijvende opgave. Landelijk en in onze eigen gemeenten gaat het om vitale rechten van zo’n anderhalf miljoen mensen. Na de vreugde direct na de ratificatie, voel en zie ik nu bij velen een katterig gevoel. ‘Gaan we weer lekker polderen of gaan we nou doorpakken?’
Mensen met een beperking zijn daar ook zelf bij. Een vrouw met een assistentiehond heeft door een actie wetgeving tegen discriminatie van assistentiehonden weten af te dwingen. Meerdere mensen met een handicap staan op tegen discriminatie, zoals de actiegroep ‘Wij staan op’.
De Burgerrechtenbeweging in Amerika uit de jaren zestig stond daar aan de basis van de nieuwe wetgeving. Ook in Nederland gaan we echt niet meer ‘ons hok’ in.
Dames en heren politici, die boodschap is toch duidelijk!
Reactie plaatsen
Reacties