De heilige Stones, 1971

 

Begin jaren zeventig bezocht ik twee keer een cisterciënzerklooster, om daar intensief te studeren.  

 

De kamers in het gastenverblijf waren klein en sober. Ook het eten straalde eenvoud uit. Het was vegetarisch.  Als man mocht ik ook in het klooster zelf komen; aan vrouwen was alleen het gastenverblijf en een bezoek aan de kerk voorbehouden. De gastenbroeder was al in de zeventig, maar dat zag je hem niet aan. Hij kon met iedereen opschieten en vertelde graag over het kloosterleven.

 

 

De eerste keer dat ik er was lag er een dik pak sneeuw. Daardoor leek het er extra stil, zo ver van de snelweg. Enkele keren at ik in de refter van de abdij, bij de monniken. Daar werd onderling niet gesproken, maar er werd wel tijdens de maaltijd voorgelezen. In de kapel werden van 's morgens vroeg tot 's avonds diensten gehouden. Van de Korte Metten tot en met de Dagsluiting, alles volgens een strak patroon. Ik dacht aan de seminarietijd van mijn vader en de invloed die zo'n strakke dagindeling had.

 

De oudste monnik was 98. Zo te zien was hij niet meer bij de les. Hij liep midden tijdens misdiensten weg. Niemand nam hem dat kwalijk.

Ik bladerde het gastenboek eens door. Daar kwam ik onder meer de handtekeningen van Harry Mulisch en Peter Schat tegen. Zij hadden er gewerkt aan de opera Labyrint.

 

Aan de eettafel zaten leden van een Studenten Werkgroep Homoseksualiteit. Zij praatten nogal omfloerst over de aard van hun werkgroep; ik heb tijdens een maaltijd bewust een opmerking gemaakt om duidelijk te maken dat ze voor mij niet geheimzinnig hoefden te doen en ik had de indruk dat ze me dat in dank afnamen.

 

Een monnik was afgestudeerd technisch ingenieur. Bij hem kon je in een apart zaaltje naar muziek komen luisteren. En dan geen psalmen of Gregoriaans gezang, maar de Stones, de Jefferson Airplane, Dylan en de Doors. Het was een eredienst aan de popmuziek. Je moest er op je sokken lopen, omdat trillingen niet goed waren voor de geluidsinstallatie, waarvoor de monnik zelf de boxen had gebouwd. Trots liet hij zijn nieuwste aanwinst zien, ‘Sticky fingers’ van de Stones, met een platenhoes met een ritssluiting en daaronder een slipje; bekende nummers op die plaat zijn ‘Brown Sugar’ en ‘Sister Morphine’. De gasten luisterden bij kaarslicht ademloos naar de platen. Voordat deze werden opgezet kregen de platen een waterbad alsof ze gedoopt moesten worden.

 

Hij vertelde dat je het bestaan van God al kon zien aan een blad van een boom. Een mens zou zoiets zelf nooit kunnen maken. Hij was een gelovig Katholiek en zag in alle natuur Gods hand. Ik had niet het idee dat hij Darwins’ ideeën omarmde.

 

Regelmatig ging hij met zijn bromfiets naar een popconcert, vele uren was hij dan soms onderweg. Maar hij wist letterlijk en figuurlijk wat er speelde, meer dan de meeste van zijn gasten. Zelfs de mannen van ‘Sympathy for the devil’ waren onderdeel van zijn eredienst. Hij maakte daarmee de gang naar het klooster voor veel ‘linkse’ studenten en alternatieve types populair! Toch wel cool!

 

© José van Rosmalen, 2012