Een eerbetoon aan Pierre Cuypers
Een van de laatste officiële daden van Koningin Beatrix wordt de heropening van het Rijksmuseum in Amsterdam. Dat gaat als alles goed gaat op zaterdag 13 april van dit jaar gebeuren. Om meerdere redenen is dat een belangrijke historische gebeurtenis. In de eerste plaats is het Rijksmuseum als schatkamer van ons verleden, de ‘moeder’ van alle Nederlandse musea. De belangrijkste meesterwerken van Rembrandt, Vermeer, Frans Hals en andere grootheden uit de Gouden Eeuw zijn daar te vinden; daarmee zeg ik niets ten nadele van andere belangrijke musea zoals het Mauritshuis in Den Haag of het Rotterdamse Boijmans van Beuningen.
Het is jammer dat die ‘moeder’ de afgelopen tien jaar zo mondjesmaand haar artistieke keuken heeft kunnen laten zien. Het verbouwen van het museum duurde onverantwoord lang. Bij Het Britse museum in Londen of het Louvre in Parijs zou dat ondenkbaar zijn. Dat neemt niet weg dat de heropening een feestelijke gebeurtenis wordt. Voor Beatrix is het ook van betekenis omdat zij iets gaat goedmaken dat haar overgrootvader, Koning Willem III verzuimde, namelijk om aanwezig te zijn bij de eerste opening in 1885. Hij zei toen ‘ik zet geen voet in dat klooster’.
Dat ‘klooster’ is gebouwd door de architect Pierre Cuypers en zijn medewerkers. Pierre Cuypers kwam uit het katholieke Roermond en hij voelde zich aangetrokken tot een neogotische bouwstijl, een bouwstijl met elementen uit de Middeleeuwen. Hij heeft de bouw van veel kerken op zijn naam staan, op allerlei plaatsen in Nederland en daarbuiten. Cuypers was, wat je in hedendaagse termen zou noemen, een goede ‘netwerker’. Hij beheerste niet alleen zijn vak, hij wist ook belangrijke opdrachten binnen te halen. In het Nederland van de 19e eeuw voelden katholieken zich nog achtergesteld, boven de grote rivieren was ons land vooral protestant. Dat gold ook voor ons Koningshuis. Het zegt dan ook veel over het talent en het doorzettingsvermogen van Cuypers dat hij desondanks enkele heel grote opdrachten kreeg voor niet kerkelijke gebouwen. Het gaat om het Centraal Station in Amsterdam, het Rijksmuseum en het prachtige kasteel De Haar in Haarzuilens; daar maakte het kapitaal van Helène de Rothschild het mogelijk een schitterend gebouw te realiseren; ‘het mocht allemaal wel wat kosten’. Cuypers bemoeide zich als architect niet alleen met het gebouw, maar ook tot in details met de inrichting. Tafels, stoelen, wandversieringen, tapijten, alles moest bij elkaar passen.
Cuypers werd gewaardeerd, maar door sommigen ook verafschuwd, vooral omdat zij zijn bouwstijl te ‘katholiek’, te conservatief vonden. Bij het Rijksmuseum ging men in de 20e eeuw daarom veel van de oorspronkelijke elementen die Cuypers had aangebracht verdoezelen, het moest allemaal ‘strakker’, ‘moderner’. Cuypers leek te hebben afgedaan. Zo rond 2000 kwam er echter opnieuw waardering voor zijn werk. Bij de verbouwing van het Rijksmuseum is er dan ook naar gestreefd, de oorspronkelijke inrichting van het gebouw te herstellen. De neogotische elementen zullen dus weer meer zichtbaar worden. Cuypers kan alsnog lachen in zijn graf. Allereerst doen we er nu tien jaar over om ‘zijn’ gebouw te vernieuwen, waar hij de klus in minder dan negen jaar klaarde. Bovendien krijgt hij straks alsnog de ‘Koninklijke’ waardering die Willem III hem niet wou geven. Dat was nogal kortzichtig. Een architect is immers niet goed of slecht omdat hij katholiek is of iets anders, het gaat om zijn (of haar) kwaliteit als zodanig. Beatrix gaat haar waardering voor Cuypers nog in haar rol als koningin tonen. Een mooi en koninklijk gebaar.