Hans Lodeizen, Het innerlijk behang en andere gedichten
Ik las de gedichten van Hans Lodeizen voor het eerst in het voorjaar van 1965, toen ik nog zeventien was. De schrijver en dichter Adriaan Morrien hield toen in de pasgebouwde Neudeflat in Utrecht een inleiding op leven en werk van Lodeizen, die hij goed had gekend. Ik bezocht deze lezing, nu ruim zesenvijftig jaar geleden. Lodeizen werd geboren in 1924 en stierf aan de gevolgen van kanker, twee dagen na zijn 26e verjaardag, in 1950. Hij was kind van rijke ouders, studeerde rechten en biologie in Nederland en de Verenigde Staten. Hij was homoseksueel en zijn gezondheid werd steeds kwetsbaarder. De laatste jaren van zijn korte leven richtte hij zich op het schrijven van gedichten. De uitgave van ‘het innerlijk behang’ heeft hij nog meegemaakt. Deze bundel is, aangevuld met andere gedichten, vele malen herdrukt. Hij werd, vermoed ik, meer gelezen dan de ‘Keizer der vijftigers’ Lucebert. Lodeizen schreef gedichten die mij als jongen van zeventien aanspraken, meestal vrije verzen, maar wel met een muzikaal ritme. Hij was uniek, hoorde niet echt bij een stroming zoals de groep dichters die bekend werd als de Vijftigers, waarvan alleen Remco Campert nog leeft. Lodeizen leefde in zijn eigen wereld van woorden en taal, hij voelde al jong dat zijn einde naderde en hij voelde de pijn van het verlies. Hij schreef een aantal gedichten over ‘de buigzaamheid van het verdriet’.
‘Er zijn nog talloze uitwegen en ontsnappingsmogelijkheden
Ik ben 25 jaar en mijn leven begint pas.
Maar nee het was later dan hij gedacht had.
Toen hij naar buiten stapte en de wereld zag.
Want ofschoon de kalender zei: zie de lente is er
Voelde hij dat zijn hart uitviel als een dode bloem.
Op 15 juli 1950 schreef hij zijn laatste gedicht, voor zijn vader:
O vader, wij zijn samen geweest
In de langzame trein zonder bloemen
die de nacht als een handschoen aan-
en uittrekt wij zijn samen geweest
vader terwijl het donker ons dichtsloeg.
Waar ben je nu op een klein ritje
in de vrolijke bries van een groene auto
of legde de dag haar handschoen
niet op een tafel waar schemering en
zachte genezing zeker zijn in de toekomst
Mijn lippen mijn tedere lippen dicht.
De stem van de dichter stopt hier letterlijk.
Zijn gedichten hebben nog altijd zeggingskracht.
‘Er zijn nog talloze uitwegen en ontsnappingsmogelijkheden
Ik ben 25 jaar en mijn leven begint pas.
Maar nee het was later dan hij gedacht had.
Toen hij naar buiten stapte en de wereld zag.
Want ofschoon de kalender zei: zie de lente is er
Voelde hij dat zijn hart uitviel als een dode bloem.
Op 15 juli 1950 schreef hij zijn laatste gedicht, voor zijn vader:
O vader, wij zijn samen geweest
In de langzame trein zonder bloemen
die de nacht als een handschoen aan-
en uittrekt wij zijn samen geweest
vader terwijl het donker ons dichtsloeg.
Waar ben je nu op een klein ritje
in de vrolijke bries van een groene auto
of legde de dag haar handschoen
niet op een tafel waar schemering en
zachte genezing zeker zijn in de toekomst
Mijn lippen mijn tedere lippen dicht.
De stem van de dichter stopt hier letterlijk.
Zijn gedichten hebben nog altijd zeggingskracht.