Brabant, 1953
Als jongen logeerde ik regelmatig op een boerderij in Sint Michielsgestel. Het gewone volk kwam binnen via de keukendeur. Op het erf, vlak voor die keuken lag een diepe put. Daaruit kwam het water dat je bij het aanrecht oppompte met een hendel met een grote koperen knop.
Een kraan was er nergens te vinden. Tussen de keuken en de koeienstal lag de wc, uiteraard zonder stromend water. Ik moest veel weerstand overwinnen om daar gebruik van te maken.
De romantiek van de gezonde buitenlucht voor stadse bleekneusjes had zo zijn keerzijden.
’s Nachts was het buiten het erf aardedonker. Ik bleef dan ook angstvallig binnen de straal van het schaarse licht.
Zo gewoon was geluk toen ook weer niet.