Jacoba van Velde, De grote zaal
Deze roman is dankzij de campagne van 'Nederland leest' aan de vergetelheid ontrukt. Terecht, want het is een indringende beschrijving van het leven in een verpleeghuis voor ouderen, in het begin van de jaren vijftig. Voor een deel is het een tijdloos verhaal, maar de omstandigheden in het begin van de jaren vijftig waren toch wel anders dan thans. Alleen al de titel die verwijst naar een grote zaal waar vele ouderen hun bed hadden en waar ze met velen een toilet moesten delen. Als je in die tijd minvermogend was en de Sociale Dienst moest bijbetalen, werden je bezittingen in beslag genomen en verkocht. De oude vrouw, Geertruida die na een beroerte wordt opgenomen komt in een wereld die voor haar onbekend was, met een aantal oude vrouwen, die je hoort, ziet en ruikt. Het verhaal wordt afwisselend geschreven vanuit Geertruida en haar dochter Helena die in Parijs woont en overkomt om haar moeder bij te staan. Vermoedelijk is dit autobiografisch, omdat ook de schrijfster in Parijs woonde.
In het boek wordt de omgeving indringend beschreven, de vrouwen in het tehuis, de directrice en ook de hospita waar Geertruida op kamers heeft gewoond en die het tafelzilver opkoopt van Geertruida voor de Sociale Dienst de boel verpatst. Jacoba van Velde beschrijft haar met koele ironie. Ook het verlies aan decorum komt aan de orde. Een vrouw die bonbons van een andere vrouw inpikt, harde onderlinge verwijten, winden laten, niet aanspreekbaar zijn. Rosita Steenbeek heeft een kort verhelderend nawoord geschreven. Ik heb sterk de indruk dat Jacoba van Velde veel heeft ontleend aan observaties in een verpleeghuis. Ik ben zelf ook vaak in een verpleeghuis geweest, dus herken ook veel. Het levenseinde gaat vaak met ongemak gepaard. Jacoba van Velde beschrijft ook het absurdistische hiervan. Ze woonde immers ook in het Parijs uit de periode van het existentialisme en vertaalde onder meer het werk van Beckett.
In het boek wordt de omgeving indringend beschreven, de vrouwen in het tehuis, de directrice en ook de hospita waar Geertruida op kamers heeft gewoond en die het tafelzilver opkoopt van Geertruida voor de Sociale Dienst de boel verpatst. Jacoba van Velde beschrijft haar met koele ironie. Ook het verlies aan decorum komt aan de orde. Een vrouw die bonbons van een andere vrouw inpikt, harde onderlinge verwijten, winden laten, niet aanspreekbaar zijn. Rosita Steenbeek heeft een kort verhelderend nawoord geschreven. Ik heb sterk de indruk dat Jacoba van Velde veel heeft ontleend aan observaties in een verpleeghuis. Ik ben zelf ook vaak in een verpleeghuis geweest, dus herken ook veel. Het levenseinde gaat vaak met ongemak gepaard. Jacoba van Velde beschrijft ook het absurdistische hiervan. Ze woonde immers ook in het Parijs uit de periode van het existentialisme en vertaalde onder meer het werk van Beckett.