Chaja Polak, Over de grens
Dit boek is een roman die bestaat uit zeven samenhangende verhalen die zich in chronologische volgorde afspelen, in een periode van dertig jaar van 1961 tot 1991. Rosa is de enige persoon die in alle verhalen een hoofdrol of een bijrol heeft. Het thema van het boek is de geschiedenis van de jodenvervolging en de concentratiekampen en wat dit met kinderen van de slachtoffers doet, ook op lange termijn.
In het eerste verhaal is Rosa een jong meisje die met haar moeder Rebecca op vakantie is in Zuid Frankrijk en daar Remond ontmoet, een jongen op wie ze verliefd wordt. Zijn vader, Nathan was als Joodse jongeman naar Frankrijk gevlucht en was statenloos. In het tweede verhaal, ‘de plaatsvervanger’ dat speelt in 1965 heeft Rosa in Amsterdam een relatie met Manuel, pleegzoon van Lewinsky, die heimelijk ook verliefd is op Rosa. Ze wilde dat Manuel haar koesterde, haar naam zei. Rosa, Rosa, Rosa. Als in het liedje van Jacques Brel.
In het derde verhaal, ‘Vreemdelingen’ woont Rosa met Manuel in Rome, in een villa en hebben zij een Roemeense hulp, eerst Cori en later Jasni. De man van Jasni werkt bij een bouwondernemer. Als hij een ongeluk krijgt wordt hij genadeloos aan de kant geschoven.
In het verhaal ‘ in gijzeling’, dat speelt in 1973, is Rosa moeder van twee kinderen. Tijdens een vakantie wil Manuel ineens oude vrienden opzoeken, Tilly en Eberhard. Ze verblijven daar tegen de zin van Rosa een paar dagen en zijn getuigen van de huwelijkscrisis van Eberhard en Tilly, die ook het einde van hun eigen huwelijk inluidt.
In 1979 ontmoet Rosa in het verhaal ‘De kleine bruidegom’ Mees Visser, die als jongetje zijn vriendinnetje Judith had zien verdwijnen. Hij kon dat meisje dat niet ouder dan vijf zou worden nooit vergeten. Ze kwam om in Auschwitz. Er ontstaat een verstandhouding tussen Mees en Rosa, die platonisch blijft, ondanks het wederzijdse verlangen.
In het verhaal ‘ Berlijnse dagen' maken we een sprong in de tijd naar 1990. Rosa ontmoet Eva Trier, die de vader van Rosa heeft gekend die al is overleden toen Rosa nog jong was. In Berlijn brengt ze enkele dagen met Eva door. Op de laatste avond van het bezoek krijgt ze iets te horen, dat ze niet wist en dat heel ingrijpend voor haar is, haar ouders hadden een eerder kind dat in Auschwitz om het leven kwam. Ook zij heette Rosa. In zekere zin is Rosa dus een plaatsvervangster voor het vermoorde zusje. Ze vertelt haar dochter Anne wel over de reis naar Berlijn, maar niet dit verhaal.
In het slotverhaal, ‘Een gewone, blonde man’ komt Rosa Mees eerst toevallig en later bewust weer tegen. Ze eten samen en heffen het glas op elkaar. Mees ziet in Rosa de voor altijd verdwenen Judith, hij wist dat hij daarmee zichzelf voor de gek hield. Rosa voelt zich een plaatsvervangster, geboren om een lege plek in te nemen, de plek van iemand anders, van een dode baby, als troost voor haar ouders. Ze omhelzen elkaar en nemen afstand, Zo moet het blijven. Rosa vindt troost in kleine dingen.
Het is een rijk boek, ook wel wat gecompliceerd, hier en daar ook hartverscheurend. De moeite waard om te lezen en herlezen.