Het gat, Parijs (1975)
Ik zag het gat van de Hallen
waar ik ooit bijna een perzik jatte
waar een hoer me aansprak als chéri
waar ik geld moest lenen om thuis te komen
pijn had in mijn voeten
dorst mijn denken overheerste
omdat ik zo nodig naar Parijs moest
Vanwaar ik door kronkelende straten
in een nachtelijke file terechtkwam
en langzaam uit de stad vertrok
om ’s ochtends mijn vader tegen te komen
en te kunnen zeggen
‘ik ben in Parijs geweest’
Waar gehandeld, gejat, gevreeën, gedronken werd
gevochten, bedrogen, gelogen
de stad die je kon ruiken, voelen, zien
daar staar je nu in een gat
waar je van alles bij kunt verzinnen
omdat al die dingen er niet meer zijn.
c José van Rosmalen