Engeland en Ierland, 1968
Mijn reisgenoot, een studievriend en ik vlogen naar Londen. We sliepen daar vier nachten in de jeugdherberg. We bezochten uitgebreid het Brits Museum dat ons door zijn omvang imponeerde. We bekeken de oudste postzegels en de manuscripten van Karl Marx. Vanuit Londen liftten we naar het noorden. We kregen een lange lift van twee Engelse jongens. Ze volgden de borden 'Leeds' en reden zo rond de honderd, maar het waren wel mijlen. Ze zetten ons af bij de jeugdherberg in een plaatsje in het Lake District. 's Avonds bezochten we de nabijgelegen pub. Daar in de buurt hebben wij een dag geroeid op een van de meren van het Lake District.
We gingen via Gretna Green Schotland in. Daar kwamen we laat in een jeugdherberg aan. Het was vol en eigenlijk was er geen bed meer. Voor ons werd een twijfelaar neergezet, met een kuil in het midden, voor twee jonge mannen niet de meest aangename manier van slapen. In Schotland maakten we de oversteek naar Noord Ierland. We sliepen in Ballygally; het was daar prachtig groen. Vanuit Ballygally gingen we met de bus naar Belfast om de stad te bekijken. We vonden de stad grauw en armoedig, geen gezellige stad. De volgende dag schold een oude man ons uit, vanwege het Nederlandse vlaggetje aan onze rugzakken, hij begon over de zeventiende eeuw. We zeiden 'it's just the Dutch Flag', wij kenden de gevoeligheden niet. We hebben die vlag toch maar opgeborgen tot we in de Republiek waren.
Toen we van Enniskillen naar de republiek gingen, beleefde ik net over de grens, een merkwaardige sensatie. Er klonk vrolijke volksmuziek en er stond met krijt op een muur geschreven, 'you're now in the free republic'. Het was inderdaad minder somber, zodra we uit Noord Ierland wegwaren. Het was aan de vooravond van de Dertigjarige Burgeroorlog, maar de spanningen waren al voelbaar.We kwamen in het Noordwesten, in Donegal. Door de binnen de Engelse tijdzone noordelijke en westelijke ligging ging daar de zon laat onder. Ik kan me van Donegal niet bar veel herinneren, behalve dat daar twee meisjes waren, met wie we aan de praat raakten. We dronken in de pub. We maakten onszelf wijs dat we ons aan goede Ierse gewoonten moesten conformeren door regelmatig Irish Coffee te drinken. Van Donegal trokken we via Sligo naar Galway. In een pub zongen de gasten voluit.
We kregen een paar merkwaardige liften. Een man vertelde dat hij had gewerkt voor een rijke Amerikaanse weduwe. Zij liet hem zes miljoen dollar na en nu rentenierde hij verder; hij was zesenveertig. Hij had inderdaad een mooie auto en zijn verhaal klonk volstrekt geloofwaardig. Een jaar of tien werkte hij als privéchauffeur voor die vrouw en ze wilde het hem verder goed laten hebben. Een andere, merkwaardige, maar minder aangename lift kregen we van een dolleman. Hij scheurde met zijn auto over de bochtige wegen, waar je vrijwel nergens een vrij uitzicht had. We waren blij toen we in de buurt van Limerick uit konden stappen. Die avond kwamen we in Killarney in de jeugdherberg. Daar waren weer de twee meisjes van Donegal, Patricia en Julia. De volgende dag gingen we met hen een boswandeling maken. In de buurt van de jeugdherberg stond op een schutting in grote letters 'KLOOT' gekalkt. 'What does that mean, kloet', zei Julia. ' Maybe it's an old celtic word' zei ik hypocriet. Ook mijn studievriend hield zich van den domme. Julia was iets ouder dan Patricia; ze was 22; Patricia 19, ze kwamen uit Dublin. Julia klaagde over het grote vrouwenoverschot onder de jonge huwbare meisjes. Ze verdedigde de Katholieke moraal van harte. Het contact met die meisjes bleef bij die ene dag, met een beetje gevrij en gestoei.
We gingen naar Cork, een drukke, levendige stad in Zuid Ierland. We sliepen niet daar maar wat verder op, in een Bed and Breakfast. 'I charge one pound each', zei de vrouw, met een gebaar dat dat onder de normale prijs was, omdat we jongelui met rugzakken waren. Mijn reisgenoot had last van een keelontsteking, hij ging op mijn aanraden naar een dokter. Die dokter wilde geen honorarium voor het kuurtje dat hij gaf. Hij zei, 'ik ben zelf student geweest'. In de buurt van Waterford kwamen we 's avonds om tien uur bij een riviertje waar de jeugdherberg aan de overzijde lag; er was geen brug. De veerman was een oude man die in een pub aan de drank zat. Iemand wees ons die pub om hem te halen. Hij begon te vloeken. Ik had een doosje Nederlandse sigaren bij me en bood er hem een aan. Dat viel in goede aarde. Voor een paar shilling zette hij ons toen aan de overkant. De volgende dag namen we een andere route en hadden we het veer niet meer nodig. De tocht eindigde in Dublin; daar waren we een dag of drie, vier. We bezochten de Colleges en liepen door de stad met statige gebouwen. Op een dag dat het regende gingen we naar een bioscoop met een soort Cineacformule; er draaide film na film en je kon blijven zitten, zolang je wilde. Er zaten huisvrouwen met boodschappentassen. In de zaal werd gerookt en soms ook gepraat, de films die gedraaid werden leken wel een bijkomstigheid. We bezochten de Guinness Brouwerij, waar we werden rondgeleid en tot slot een glas bitter smakend donker bier kregen. Natuurlijk kon je er het Guinness Book of Records kopen.
Het vliegtuig via Manchester naar Amsterdam vertrok om halfzeven 's morgens. Het leek ons niet de moeite waard om die nacht in een jeugdherberg te slapen en het was ook onuitvoerbaar. We wachtten dus maar in stoelen in de vertrekhal tot het tijdstip van vertrek. We kwamen in de ochtend in Amsterdam aan, vanwaar we met de bus naar Utrecht gingen. Eigenlijk zagen we die reis maar weinig echte 'bezienswaardigheden' . Het meeste indruk maakte de natuur; het vele groen, de plotselinge buien en de snelle opklaringen. Ook de pubs en de volksmuziek maakten indruk. Ik nam een plaat mee van Liam Clancy, die ik later vaak draaide. Later zag ik in een film dat de jonge Bob Dylan bevriend met hem was geweest.
© José van Rosmalen, 2013