F. Bordewijk, De laatste eer, grafreden
In deze kleine bundel staan eenentwintig ‘grafredes’ als laatste eer bij personen en ook zaken. Bordewijk gebruikte deze vorm om ironisch commentaar te leveren maar ook om oprechte liefde te betuigen. De eerste categorie betreft een oude bon-vivant, een advocaat, een bordeelhoudster, een filiaalhouder en nog enkele andere personages. Hier zeggen de toespraken vaak meer over de spreker dan over de besprokene die immers toch niks meer kan terugzeggen. Mooi vind ik vooral de odes aan gebouwen en plekken, zoals het oude station Utrecht Maliebaan, nu al lang in gebruik als het Spoorwegmuseum. Dit station was ooit het eindpunt van een verbinding tussen Amsterdam en Utrecht. In deze categorie van odes vallen ook bijdragen over de schilderkunst zoals die over de zeventiende eeuwse schilder Hercules Seghers, vooral bekend van zijn stillevens. Bordewijk toont hier zijn oprechte bewondering. Ook karakteristiek voor Bordewijk zijn zijn namen. Zo heet de bordeelhoudster Bernardine de Taeye, ‘ een Vlaamse die de ruwe tongval der Antwerpse dokken nooit gans had afgeleerd’. Ze eindigde in een tweede klasse graf, onder een nette steen.
Het boekje is na zijn oorspronkelijke uitgave in 1935 in 1976 uitgegeven in de Salamanderreeks van uitgeverij Querido. Je leest het als een tussendoortje. Het hoort niet tot de meesterwerken van Bordewijk, maar draagt wel zijn onmiskenbare signatuur.
Het boekje is na zijn oorspronkelijke uitgave in 1935 in 1976 uitgegeven in de Salamanderreeks van uitgeverij Querido. Je leest het als een tussendoortje. Het hoort niet tot de meesterwerken van Bordewijk, maar draagt wel zijn onmiskenbare signatuur.