De toekomst van het openbaar bestuur
Het openbaar bestuur in Nederland lijdt onder een slecht imago. De moderne burger heeft niet meer een vanzelfsprekend ontzag voor bestuurders. Er was een tijd dat ministers nog excellentie werden genoemd en de wethouders in aanzien stonden. Die tijd is definitief voorbij. Het andere uiterste is nu echter dat bestuurders hatemail krijgen, zakkenvullers worden genoemd en vaak niet worden vertrouwd. Die verruwing van de verhoudingen vraagt om een correctie.
Allereerst moeten we ingaan op het probleem van deze verruwing en de oorzaken ervan. Het beeld van het openbaar bestuur bij de burger wordt in belangrijke mate via de media bepaald. In de landelijke media gaat het hierbij vooral om de regering en het parlement. Uiteraard komt in de plaatselijke en regionale media ook het lokale bestuur aan de orde, maar het beeld van het openbaar bestuur is in eerste instantie een beeld van het landelijk bestuur en dan vooral van de landelijke ‘politiek’. Het begrip ‘bestuur’ lijkt de laatste jaren zelfs op de achtergrond te raken bij de ‘politiek’.
Uit diverse opiniepeilingen is naar voren gekomen dat burgers niet al te veel vertrouwen hebben in ‘de politiek’. De Kabinetsformatie van de lange zomer van 2010 bevestigt voor veel burgers dat politici sluw en niet integer zijn. Er wordt koehandel gedreven met wezenlijke beginselen van de democratie, er worden machtsmiddelen ingezet om tegenstanders te kleineren en monddood te maken en er worden keuzes gemaakt die wel sommige partijpolitieke belangen dienen maar het land Nederland binnenslands en buitenslands schaden. Het wantrouwen van burgers in dit soort politiek is dus volstrekt terecht. Een Kabinet dat op deze wijze tot stand is gekomen geeft een slecht voorbeeld voor het lokale bestuur.
De laatste tien jaar heeft het populisme in Nederland de politiek in zijn greep gekregen, door de verbale begaafdheid van de populisten zelf, maar vooral ook door de vaak laffe aanpassingsstrategie van de traditionele politieke partijen. Die aanpassingsstrategieën zijn dodelijk voor het democratisch gehalte van onze samenleving.
De populisten zijn sterk in het benadrukken van de vrijheid van meningsuiting en in de waarde van het debat voor onze maatschappij, maar zij bevorderen niet echt het debat, maar slaan door in het verabsoluteren van het eigen gelijk en het bewijzen van lippendienst aan ‘wat het volk wil’. Het ‘gevoel van het volk’ kan zijn minder belasting betalen, je hypotheekrente kunnen aftrekken, lekker hard rijden over veel asfalt, geen geld voor onzin zoals cultuur of meer handen aan het bed in een verpleeghuis; als je de feitelijke keuzes niet hoeft te verantwoorden en alleen maar standpunten verkondigt, ben je helemaal niet bezig met het besturen van het land, maar met een leugenachtige schijn van democratie.
Het openbaar bestuur draait om het maken van keuzes, om dilemma’s, om verantwoording. Het openbaar bestuur moet minder verstrikt blijven in partijpolitieke taboes, maar meer open kijken naar maatschappelijke vraagstukken en de mogelijkheden om daar wat aan te doen. Het gaat dan niet zo zeer om ‘het debat’, maar om de afweging van behoeften en ( schaarse) middelen. Bestuurders moeten duidelijk maken met welke keuzes en afwegingen zij te maken hebben en de burger moet hier inzicht in kunnen hebben. Besturen is in die opvatting meer een vak dan een roeping.
Het verantwoordingsmodel
In het verantwoordingsmodel staat het maken van keuzes centraal en het inzichtelijk maken van de dilemma’s en afwegingen. Dit is moeilijker dan het politiek verkondigen van één waarheid, maar het doet meer recht aan de doorgaans ingewikkelde maatschappelijke realiteit. Nu roepen de partijen van de regeringscoalitie dat de hypotheekrenteaftrek onaantastbaar is en willen zij liever de kaartjes voor concerten of toneelbezoek flink duurder maken. De ene keuze leidt min of meer gedwongen tot de andere keuze. De politici vertellen bij het mooie deel van de boodschap zelden dat er ook een lelijk deel bij hoort. De beleidsvoornemens lijken los van elkaar te staan. Het openbaar bestuur kan duidelijk maken dat de ene keuze vaak een andere oproept of anderzijds juist uitsluit. Burgers kunnen daarbij ook hun eigen prioriteiten aangeven. Wil het model enigszins werken dan moet je de burgers niet alleen de snoepjes laten kiezen, maar ook aan laten geven waar voor hen de pijn zit. De regulering van het beleid via de traditionele elkaar bestrijdende politieke partijen biedt onvoldoende garantie dat de beleidskeuzes optimaal zijn in die zin dat de meeste burgers hiervan profijt hebben en dat er geen burgers zijn die er onaanvaardbare of ernstige nadelen van ondervinden. Een openbaar bestuur dat actief communiceert met de burgers over de voordelen en nadelen van bepaalde beleidskeuzes kan tot een minder vooringenomen beleid komen mits de rol van de burgers er niet een is van geharnast lobbyen. De bestuurders moeten daartoe met gezag optreden. Het is niet ‘men vraagt en wij draaien’.
In deze visie is er ook plaats voor het debat, maar dan toch in een andere vorm dan nu vaak onder het politieke debat wordt verstaan. Dus minder piketpalen en meer intellectuele prikkeling, minder ideologisch gelijk en meer open staan voor feiten en inzichten. Het openbaar bestuur heeft dan kansen op een wederopstanding uit het dreigende moeras van verdachtmaking en goedkoop naar de mond willen praten.
Het openbaar bestuur heeft een mooie toekomst!
© José van Rosmalen