De appel die ver van de boom viel
Ze zeggen wel eens dat een appel niet ver van de boom valt. Maar dat geldt niet voor de appel, die luistert naar de naam Jonas.
Jonas groeide op aan een boom die op een berg stond, hoog boven het dorp beneden in het dal. Jonas ving veel licht en zon en ook viel er regelmatig een regenbui. Jonas kon daar wel tegen, hij kreeg er zelfs een mooie rode kleur van. Zo kwam het dat Jonas groot genoeg werd om van de boom af te vallen en zijn eigen weg te zoeken.
Het gebeurde op een dag dat het hard waaide. De takken zwiepten en er waren donkere wolken.
Jonas keek nog één keer naar zijn broertjes en zusjes op de tak en liet toen de ouderlijke boom voor gezien. Hij viel en begon te rollen.
Dat ging in een lekker vaartje want het was een behoorlijk steile helling. Hij rolde tussen bomen en struiken door en zag allerlei planten staan. Hij kon nu niet meer stoppen. Het begon een beetje te draaien voor zijn ogen, zoveel indrukken kwamen er op hem af. Hij zag de huizen van het dorp op zich af komen en ook de kerk met de grote toren. Hij zag nu ook mensen lopen, maar die lieten hem rustig doorrollen.
Toen kwam hij in de buurt van een rivier. Daar werd het land vlak. De appel kwam tot rust, juist een paar meter van het water.
Daar liep een meisje. Ze zag de appel liggen. ‘Wat zie jij er zonnig uit’, zei ze tegen de appel.
‘Kom, ik neem je mee in mijn bootje.’ Ze stapte in haar roeiboot en legde de appel voor zich. Ze ging stevig peddelen met de roeispanen.
De boom waar de appel vandaan kwam was allang niet meer te zien. De appel hoopte dat zijn avonturen nog niet voorbij zouden zijn. Want hij had wel eens gehoord dat mensen graag appels opeten en dan zou zijn leventje voorbij zijn.
Maar het meisje begon tegen zichzelf te praten. Ze wist natuurlijk niet dat de appel haar kon verstaan. Ze zei, ‘appeltje, appeltje wat ben je mooi’. ‘Ik zou wel een boom willen hebben met allemaal van die mooie appels.’ De appel vond dit een mooie gedachte en begon extra te blozen. ‘Zo ben je mooi’, zei het meisje. ‘Ik neem je mee naar mijn tuin, helemaal in Amerika.’ Zo gebeurde het dat de appel meeging naar het verre Amerika en dat de pitten van de appel in de tuin van het meisje werden geplant. Na een paar maanden kwam er een heel kleine boom uit de grond, die verder ging groeien. Het meisje was er trots op. ‘Daar komen nieuwe appels van’, zei haar vader.
Later werd het meisje een vrouw. Ze kijkt vaak naar haar tuin en naar die mooie appels. Af en toe eet ze er een of bakt ze lekkere appelflappen van die mooie appels. Maar de boom houdt ze. Ze vergeet nooit die appel die ze ooit opraapte bij de rivier, haar Jonas.
Het meisje is nu inmiddels een oude vrouw geworden. De boom staat er nog steeds. Er komen steeds weer nieuwe appels aan. De vrouw zegt bij zichzelf, ‘ ik ben blij dat ik het leven van Jonas door heb kunnen geven. Zo komen er steeds weer nieuwe appels die groeien en mensen die bloeien.