Onder de nonnen ( 1952)

 

Ik was vier en ging naar de kleuterschool, toen nog de bewaarschool genoemd. Mijn eerste juffrouw heette Isabelle, ik vond de naam mooi en de juffrouw aardig. Ik leerde mozaïekjes leggen, knippen en plakken. De kleuterschool lag in het oude Orthen, tegen den Bosch aan, bij het klooster, voor mij aan de andere kant van de rijksweg. In het begin bracht en haalde mijn moeder mij. Later liep ik met grotere schoolkinderen mee. Een meisje gaf mij kauwgom en zei dat je doodging van kauwgom doorslikken; ik slikte door om te kijken wat doodgaan was.

Ik was een beweeglijk kind en kon goed springen. Dat is mij bijgebleven, omdat ik het later niet meer zou kunnen. Toen ik vier was sprong ik het hoogste van de klas. Misschien maak ik het mooier dan het was, maar ik liep in ieder geval niet achter bij andere kinderen.

Mijn moeder viel in als leerkracht, op verzoek van de pastoor. Hij was voorzitter van het schoolbestuur en had kennelijk veel te vertellen over het personeelsbeleid. Ik bleef over op het schippersinternaat in het klooster, dat dicht bij de Maas lag. Op een middag liep ik van de ene kant naar de andere kant van de eetzaal. Een meisje kwam met een dienblad met kopjes en liep daarmee van een kast naar de tafel. Ik botste tegen haar en een of enkele kopjes vielen en braken. Een non kwam achter mij aan en sloeg mij van achteren tegen de rechterkant van mijn hoofd. Ik viel met de linkerkant van mijn hoofd tegen een muur en bleef versuft liggen. Ik herinner me de klap, de boosheid van de non en het feit dat ik bleef liggen. Mijn moeder kreeg te horen 'dat er een ongelukje was gebeurd'.

 Ik bleef versuft, volgens mijn moeder hing ik achter op de fiets. Ik kreeg hoge koorts, 41.7. de dokter kwam, 'dat kind is ernstig ziek'. Ik werd geopereerd, er was iets mis met mijn voorhoofdsholte; ik kreeg een middenoorontsteking en werd nog een keer geopereerd. Later, in 1954, werd ik aan beide voeten geopereerd.

 Ik herinner me de Bossche ziekenhuizen, het Carolus, het Sint Johannes de Deo en later het Groot Ziekengasthuis. In het Sint Johannes de Deo had je alleen maar broeders en geen vrouwelijk personeel. Door de nonnen in het Carolus werd alles wat mijn ouders tijdens het bezoek meenamen meteen afgepakt, zodra ze weg waren. Er was daar niets van jezelf.

 Na de operaties moest ik aansterken, 'dat kind is erg verzwakt'. Er is een foto waar ik leun tegen een boom, ik mocht niet meer springen, 'dat is slecht voor je hoofd'. Ik wilde springen maar het mocht niet. Ik herinner me de tollende kamer als ik in bed lag, alles draaide, ik was vaak duizelig. Mijn ouders waren soms wanhopig, als alles om me heen tolde.

In september 1952 ging ik weer naar nonnen, 'aardige zusters' zei mijn moeder steeds weer, naar Bunde bij Maastricht. Ik reisde met de trein, mijn ouders mochten niet mee. Er was wel iemand in de trein, die oplette. Maar ik zat alleen en durfde niet van mijn stoel af. Het was een lange rit van den Bosch naar Bunde. Ik weet niet of de trein daar stopte of in Maastricht, wel weet ik dat het een groot klooster was, met alleen maar jongens en veel nonnen; meisjes waren er niet. Er waren slaapzalen. Ik sliep op een zaal die je via een andere zaal bereikte. Er stonden pispotten. Ik deed het een keer in mijn broek en moest worden geboend; dat ging hardhandig en met gesnauw gepaard. Je moest veel eten, vooral dikke boterhammen en elke dag wandelen. 's Zaterdags gingen we onder de douche. Er waren zes douches naast elkaar. Je moest je eerst uitkleden tot op je ondergoed. Als de vorige jongens uit de douche waren,  blies een non op een fluitje; op dat teken ging je de douche in. Ik keek naar het water dat van boven kwam en hield mijn hand onder de straal en keek er eens naar.  Dan hield het weer op zonder dat ik echt gedoucht had. Ik trok een donkere broek en een lichte bloes aan. Zo sta ik ook op een foto, als eerste in een rij. Na het douchen keken we naar de film. Ik herinner me de dikke en de dunne, Laurel en Hardy.

Na zes weken kwam ik bij een non die achter een groot bureau zat. Zij zei dat ik nog wel zes weken wilde blijven. ‘Dat  is goed voor je.' Ik was het daar mee eens, zo werd mijn ouders gerapporteerd. Bezoek van ouders aan Bunde was niet toegestaan. telefonisch contact was er ook niet tussen mijn ouders en mij.

Een ochtend of middag ging ik met een non een nieuwe broek uitzoeken. Er werden er twee voor me neergelegd, een bruine en een zwarte. Ik koos de bruine, maar kreeg de zwarte; de kleuren kunnen omgekeerd zijn, maar dat mij om een voorkeur werd gevraagd en deze meteen werd genegeerd weet ik nog. De non en ik gingen met een bus. We dronken ergens iets, het was voor haar waarschijnlijk toch een uitje naar Maastricht. Mijn ouders kregen een rekening voor de broek.

Ik bleef twaalf weken in Bunde en kwam weer thuis op Sinterklaasmiddag. De tafel stond vol pakjes. Ik was gegroeid van 1,14 tot 1,18 meter. Dat was natuurlijk anders ook gebeurd, maar mijn ouders wilden toch de vooruitgang meten. Ik was vuil maar wel aangesterkt door het vele gewandel. Een kind van vijf drie maanden scheiden van de ouders om aan te sterken vind ik nu wel barbaars.

Ik ging weer naar de kleuterschool, maar niet lang meer. Ik moest van hard papier een huisje maken, het was 'honderd jaar Kromstaf'. In 1953 werd het honderdjarig bestaan van het episcopaat in Nederland gevierd. De non maakte het huisje steeds weer kapot, ik moest het elke keer overnieuw maken. Zij pestte mij. Een keer bond ze me vast op de wc, met touwen. Ik zat daar  meer dan een uur, ik zou niet weten waarom, waarschijnlijk omdat ik bewoog. Ik denk dat die klap van het jaar daarvoor mij de reputatie had bezorgd dat ik lastig was of een probleem had veroorzaakt. De non die mij die klap gaf is, zover ik weet, daarop niet aangesproken, maar misschien heeft  de pastoor het er ook niet helemaal bij laten zitten. Misschien heeft de huisarts iets gerapporteerd. Dat zijn gissingen, maar dat ik willens en wetens werd getreiterd door de non die toen les gaf weet ik zeker. Enige maanden later ging ik niet meer naar school. Tot het begin van de lagere school zat er bijna een half jaar tussen. Ik was op een leeftijd dat ik wel aan school toe was maar daar niet heen ging. Ik kon al vanaf mijn vierde klok kijken en leerde toen wat rekenen van mijn moeder. Haar invalbaantje was immers voorbij.

 

© José van Rosmalen

zie ook:http://www.josevanrosmalen.nl/gedichten/bleekneuzenkolonie

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.
Rating: 4 sterren
1 stem