Noorwegen, 1971
We boekten die zomer bij het studentenreisbureau de boot naar het Noorse Bergen. De reis duurde anderhalf etmaal. We sliepen in goedkope meerpersoonshutten, helemaal onderin, vlak bij de schroef. Het was er warm en lawaaierig en van slapen kwam niet veel. De eerste ochtend stond ik al om half vijf op het dek en praatte er met een Amerikaanse. Op volle zee met windkracht zeven of acht ging de boot flink spoken, waardoor er nogal wat mensen zeeziek werden. Ik zag diverse mensen overgeven en ontsprong zelf ook de dans niet. In de avond stopte de boot in Stavanger en de volgende ochtend zetten we ’s ochtends tegen achten voet aan wal in Bergen. Het was er koud en regenachtig. Op straat voelde ik me eerst nog onwennig door het schommelen van de boot. We konden voorlopig nog niet in ons hotel terecht, pas rond drieën. De beste plek om naar toe te gaan leek ons een museum. We vielen met de neus in de boter en zagen er veel schilderijen van Munch. We wisten toen nog niets over hem, zijn werk verraste ons.
We bezochten in Bergen ook de oude houten koopmanshuizen en het uitzichtpunt dat je met een kabeltrein kan bereiken, de Fløjbanen. Het bleef die dagen kil en regenachtig in Bergen, een mooie stad met helaas veel regendagen.
Vervolgens reisden we in etappes met de trein naar Oslo, vanwaar we terug zouden vliegen. De eerste stop was in Mjollfjell. Daar sliepen we in een jeugdherberg. We kregen er wel een eigen kamer. De jeugdherberg lag in een dal. De trein liep er boven langs. Daar was een klein station, waar de trein alleen op verzoek stopte. In het dal stroomde een wilde rivier, waar je via een gammele houten brug overheen kon. Hij schudde als je er over heen liep. Daarachter kon je een eind verder lopen over een grindpad tot aan een boerderij met schapen. Het was er doodstil. Het eten in de jeugdherberg was eenvoudig maar goed. Kortom, het was een idyllisch oord.
We maakten de bekende tocht van Myrdal naar Flåm, een treintocht waarbij je binnen een uur een groot hoogteverschil overbrugt tot aan een uitloper van de Sognefjord. Een Amerikaanse vrouw zeurde daar als een kind ‘I want an ice cream’.
Na Mjollfjell was Geilo onze volgende verblijfplaats. Met de trein passeerden we onder meer het station Finse, het hoogstgelegen station aan de spoorlijn tussen Bergen en Oslo. In Finse lag er sneeuw. In Geilo had je veel toerisme. Met een lift kon je zo'n zeshonderd meter omhoog. Daar zat je meteen boven de boomgrens, die in Scandinavië veel lager ligt dan in de Alpen. Je had er verschillende uitgezette wandelpaden. We liepen er vele kilometers, wat makkelijker zo zonder bagage. We verbleven ook nog een nacht in Honefoss, waarna we nog enkele dagen in Oslo doorbrachten. In Oslo sliepen we in een studentenhotel, aan de noordkant van de stad. Ik hoorde er Arabische klanken die me nog vertrouwd waren van de reis naar Tunesië in het jaar daarvoor. In die buurt woonden veel buitenlandse werknemers. Buiten Oslo bezochten we het Sonja Henie- Niels Onstadt museum, een museum dat dankzij deze filmster en industriemagnaat tot stand is gekomen. Het deed me qua verzameling en entourage denken aan het Kröller-Müller museum. We gingen ook naar het Vigilund beeldenpark, waar allemaal naakten in diverse combinaties staan opgesteld. Ik vond dit foeilelijk realisme. Enkele keren aten we bij een eetgelegenheid die de Gamle Major heette, de oude majoor. Oslo kwam op ons over als een aardige, groene stad, maar niet als een metropool. Voor onze begrippen en ons budget was het er allemaal erg duur. Een sneetje met garnalen kostte wel zo’n tien Nederlandse gulden!
Tenslotte gingen we terug met het vliegtuig; we vertrokken in alle vroegte uit Oslo en maakten nog een tussenstop in Kopenhagen.
In 2004 maakten we opnieuw de treintocht tussen Bergen en Oslo. Er waren een paar opvallende verschillen, afgezien van die bij onszelf. Het was nu mooi zomerweer in Bergen en de stad zag er daarom vrolijk uit. Opvallend was dat er in Finse nu helemaal geen sneeuw lag, terwijl het jaargetijde overeenkwam. Zo merkte ik dat de sneeuwgrens hoger is komen te liggen, door de onmiskenbare veranderingen in het klimaat.
© José van Rosmalen, 2013