Een bijenkorf in Utrecht, 1970-1972
In de zomer van 1970 verhuisde ik van een zolderkamer bij een hospita naar een studentenkamer op de Ina Boudier Bakkerlaan, afgekort als ‘de IBB laan’ of nog korter ‘de IBB’. De nagedachtenis aan de Utrechtse schrijfster die vroeger op de Oude Gracht woonde, was daarom nogal pover. Ik bewaarde wel een herinnering aan haar, omdat ik als middelbare scholier daags langs haar huis fietste, waar de letters Boudier op de groene deur mij opvielen. Ik had zelfs een boek van haar gelezen, ‘armoede’. Op ‘de IBB’ woonden 1300 studenten op een kluitje, steeds met iets van vijftien mensen op een etage of in een portiekflat. Het was een wereld op zich. Mijn kamer lag op de tweede etage. Ik keek uit op een binnenpleintje met aan de overkant een kleine supermarkt. Je moest er goed op letten dat de artikelen niet over hun houdbaarheidsdatum heen waren, het was zeker geen kwaliteitswinkel. Verderop, aan de andere kant van de oude spoorlijn had je de Sterrenwijk, een oude Utrechtse volkswijk, met een paar kleine winkels, waaronder die van de dikke slager Jan; hij verwelkomde de winkelende studenten graag. In de Sterrenwijk woonden nogal wat FC Utrecht fans; bij de thuiswedstrijden kwam er een colonne mensen langs, zwaaiend met de clubvlag, richting het Galgenwaardstadion.
Mijn bovenbuurman speelde regelmatig tot een uur 's nachts piano. Geluidsoverlast moest je op de koop toenemen. Soms waren er etagefeesten tot diep in de nacht, met harde rockmuziek.
Op mijn etage woonden volgens de regels alleen maar mannen, maar er huisden ook diverse meisjes. Toch was het er wel een ‘mannenhuishouding’, gelet op de hygiënische staat van de gemeenschappelijke ruimten. Het schoonhouden van die ruimtes, de wc's, de douches, de keuken en de gang gebeurde bij toerbuurt, volgens een rooster dat in de keuken hing. Soms kwam daar stevig de klad in en stonken de wc’s en ook de keuken.
Dat schoonmaken deed ik zo eens in de drie maanden. Het kostte me een paar uur en ik werd er flink moe van. Maar ik stelde er wel een eer in om het te doen. Een medebewoner die theologie studeerde en in een klein dorp dominee wilde worden vond zich zelf te goed om een bijdrage te leveren aan het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimten. Hij richtte zich liever op ‘geestelijke zaken’. Hij wilde er echter wel voor betalen! Hij legde zijn principes met veel woorden uit, maar maakte zich daarmee niet populair.
Mijn kamer was een vierkant van 3,50 bij 3,50 meter. Daar sliep ik en studeerde ik. Ook had ik een televisie op de kop getikt, voor vijfendertig gulden. Daarmee kon ik één Nederlandse zender ontvangen. Zo keek ik heel ‘burgerlijk’ op zaterdagavond naar Mies Bouwman, met haar programma, ‘een van de acht’.
In de keuken speelde zich het gemeenschappelijk etageleven af. Er werd gekookt en gekletst, soms tot midden in de nacht.
Er waren ook een paar buitenlanders. Een Amerikaan, Thomas, uit Texas. Hij studeerde literatuur en praatte daar ook graag over. Ook was er een Spaans meisje, Elena. Zij vond de Spaanse mannen te macho en de Nederlandse mannen veel liever. 'I like to go to bed with Dutch boys’ zo vatte ze vrijzinnig haar beeld van Nederland als land van grote mogelijkheden samen. In Spanje was Franco nog aan de macht, met zijn autoritaire beleid. Die buitenlandse studenten gaven in ieder geval extra kleur aan de keukentafelgesprekken die regelmatig tot twee uur ’s nachts duurden.
Er waren op mijn etage diverse medicijnenstudenten. Een van hen maakte een lange reis naar India, op en neer liftend. Ik vond dat mijn reisjes naar Lapland en dergelijke daarbij vergeleken in het niet zonken. Al die maanden stond zijn kamer gewoon open. Veel studenten vonden het afsluiten van hun kamer in die tijd niet nodig.
De ‘huisoudste’ kwam een keer doodsbleek thuis. Er was iemand van de torenflat naast onze flat gesprongen en het zag er afschuwelijk uit. Er gingen meer verhalen over zelfmoorden aan de IBB-laan, soms door van die torenflat af te springen. Tussen die dertienhonderd studenten zaten natuurlijk eenzame zielen. Maar de verhalen werden ook overdreven. Alles bijeen was het leven er toch aangenamer dan bij een pottenkijkende hospita, die al gauw kwam zeuren over ‘damesbezoek’ of andere onbetamelijkheden. Ik woonde er uiteindelijk bijna twee jaar voordat ik met mijn ‘aanstaande’ naar een echtparenflat verhuisde.
© José van Rosmalen, 2013