Jacques Presser, De nacht der Girondijnen

 

image

Deze novelle kwam in 1957 uit als boekenweekgeschenk. Later, in 1975, werd het boek opnieuw uitgegeven, met een nawoord van Philo Bregstein. Presser is zelf nooit in Westerbork geweest, maar zijn vrouw is daar wel terecht gekomen en in Sobibor vermoord. De hoofdpersoon en ikfiguur is Jacques Suasso Henriquez, die bij de Joodse ordedienst in het kamp gaat werken en ziet en ervaart hoe wekelijks mensen worden weggevoerd, terwijl er in het kamp een façade is van cultuur en amusement, met hoogwaardige cabaret uitvoeringen, waarbij de kampcommandant met genoegen aanwezig is.
Het is een Indrukwekkend boek over Westerbork, het voorportaal van de Duitse vernietigingsmachine. Je voelt de onttakeling. Voor Presser als historicus was het schrijven van dit boek essentieel, om het beest in de bek te kijken, om het op industriële schaal vermoorden van mensen een geluid te geven, waar de taal eigenlijk tekort schiet. Het leest dan ook niet als een gepolijst verhaal, zo’n verhaal heeft hij niet willen, niet kunnen schrijven. De voornaam van zijn vrouw komt in de laatste alinea voor. Ze heette De. Ze zei: morgen als we in de trein zitten. Ik moet het nog allemaal verwerken en er zijn zo verschrikkelijk veel vragen. Nee, probeer het maar niet; morgen in de trein. In de trein naar Sobibor. In ieder geval: van nu af aan krijg je van mij je eigen voornaam terug, Jacob. Deze fictieve dialoog geeft de schrijnende pijn aan om de vrouw die in de vroege ochtend verdween.