Naar het hoge noorden, 1979
In de zomer van 1979 maakten mijn vrouw en ik een reis naar Zweden. Het was voor mij de derde keer dat ik dat land bezocht. We vertrokken met de boot naar Goteborg. We hadden een spoorabonnement voor Zweden aangeschaft, zodat we daar een flinke tocht konden maken. We verbleven eerst enkele dagen in een hotel in Goteborg, niet ver van het station. Het hotel heette 'Europa'; het was een comfortabel hotel dicht bij het station. We zagen in Goteborg grachten die enigszins aan de Amsterdamse grachten deden denken. Vanaf Goteborg reisden we naar het merengebied in Midden Zweden, waar we in Leksand, in een hotel vlakbij een meer verbleven. Het was in de provincie Dalarna, waar ze Dalarna paardjes in allerlei formaten verkochten.
In het hotel logeerden nogal wat oudere, breekbare mensen. In de eetzaal heerste een gedempte sfeer van rust.
We maakten wandelingen langs het meer. Op een avond was er een 'lekarspele' met muziek en oude klederdrachten. Het was folklore die me niet echt kon boeien evenmin als Volendammer kostuums en dergelijke. Maar het toonde wel Zweden als een meer traditionele samenleving dan het beeld dat ik uit eerdere indrukken had.
Na de dagen in Leksand reisden we via Stockholm naar Lycksele, alles bij elkaar een lange tocht. Van het traject tot Stockholm herinner ik me dat ik ruzie kreeg met een vermoedelijk Arabische man, die het raam in de trein openzette, terwijl ik daar last van had. Hij was niet bereid om het raam dicht te doen en werd agressief toen ik het dicht deed. Het scheelde niet veel of hij vloog me aan.
We reisden vanaf Stockholm met de nachttrein naar Lycksele. We bezochten daar mijn correspondentievriendin Margit en haar echtgenoot. Margits’ moeder was een oude vrouw geworden, haar broer maakte een licht afwezige indruk. Margits moeder had een rollator; in Nederland werden die toen nog niet gebruikt.
Margit werkte voor de Zweedse postbussen en maakte de indruk tevens de spil van het hele huishouden te zijn. Met haar en haar man gingen we twee dagen op pad, met een bus. De tocht ging naar Mo i Rana in Noorwegen, langs de rivier de Umeå Alv, ook wel de Blå Vägen, de blauwe weg genoemd. Het was een mooie tocht door een steeds bergachtiger landschap. In Mo i Rana huurde Margit een appartement met twee kamers en een keuken. Wij aten bij een Chinees restaurant. Je zag er de zee en de heuvels in de verte. Als plaats stelde het weinig voor en was het er eigenlijk haast saai. De tocht maakte het de moeite waard.
We bleven daarna nog enkele dagen in Lycksele. Met Margit, haar man en broer gingen we naar een moerassig gebied, waar de muggen om ons heen zwermden. Als we een hap probeerden te eten, moesten we al oppassen geen mug in te slikken.
Vanuit Lycksele reisden we verder naar het noorden, naar Abisko, het noordelijkste punt van Zweden. We passeerden de poolcirkel en de steden Boden, Gällivare en Kiruna. Boden was een militaire opslagplaats. Gällivare had een mooi houten station waar ik een foto van maakte.
In Abisko logeerden we in een jeugdherberg, een vandrarhem. Rond twaalf uur 's nachts was het nog niet echt donker, hoewel het inmiddels augustus was. Vanuit Abisko reisden we op en neer naar Narvik, dwars door het hooggebergte; het was een schitterende tocht met duizelingwekkende uitzichten op diepe dalen en hoge toppen. In Narvik was er een monument voor de Poolse bevrijders.
Tijdens de terugtocht van Abisko naar Goteborg stopte de trein ergens in Lapland enige uren. Er was een technisch oponthoud; er moest een andere locomotief komen. Door sommige medepassagiers werd het woord ‘terrorisme’ gebruikt. Er was alleen maar een boom op de rails terecht gekomen.
Het duurde in totaal 28 uur voor we in Goteborg aankwamen, vanwaar we weer met de boot naar Amsterdam vertrokken.
© José van Rosmalen, 2013
Reactie plaatsen
Reacties